Achter de opgave staat niet bij welke les het hoort, want bij Blink is alle grammatica-uitleg te vinden in de online toolbox.
Uitleg uitwerking:
Vergelijk per opgave zorgvuldig jouw antwoord met de juiste uitwerking.
Kennis
1)
Waar herken je een zelfstandig naamwoord aan?
Uitwerking:
Je kunt een lidwoord voor een zelfstandig naamwoord zetten.
Het zijn mensen, dieren, planten, dingen, maar ook plaatsen, gebeurtenissen en gevoelens.
Toelichting:
Ook namen van mensen, bedrijven, steden, landen zijn zelfstandig naamwoorden, zoals Rotterdam, Shell, Anne enz.
2)
Waar herken je een bijvoeglijk naamwoord aan?
Uitwerking:
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord. Het geeft een eigenschap aan.
Toelichting:
3)
Wat is het verschil tussen een zelfstandig werkwoord en een hulpwerkwoord?
Uitwerking:
Een werkwoord vertelt wat iemand doet of wat er gebeurt.
Toelichting:
Bijvoorbeeld:
Dat feestje wordt (zww) echt leuk.
Wij willen (hww) snoep en chips kopen (zww) voor het schooluitje morgen.
Het hondje zal (hww) door zijn baasje worden (hww) uitgelaten (zww) na het eten.
Tip:
Het hulpwerkwoord kun je weglaten uit de zin.
Als er meer werkwoorden in de zin staan, dan is de persoonsvorm altijd het hulpwerkwoord.
Begrip
4)
In elke zin staan een hulpwerkwoord en een zelfstandig werkwoord.
Onderstreep in de zinnen het hulpwerkwoord.
Herschrijf de zin nu zonder hulpwerkwoord(en).
1 | Het eindexamen zal in de laatste week van juni zijn. |
|
|
2 | De diploma-uitreiking gaat zeker een groot feest worden voor alle leerlingen. Ze hebben er hard voor gewerkt. |
|
|
3 | De zomervakantie zou langer moeten duren; het is zo weer september. |
|
|
4 | Het nieuwe schooljaar gaat beginnen zodra het nieuwe schoolgebouw klaar is. Ze zijn nu nog bezig met verbouwen. |
|
|
Uitwerking:
1 | Het eindexamen zal in de laatste week van juni zijn. |
| Het eindexamen is in de laatste week van juni. |
2 | De diploma-uitreiking gaat zeker een groot feest worden voor alle leerlingen. Ze hebben er hard voor gewerkt. |
| De diploma-uitreiking wordt zeker een groot feest voor alle leerlingen. Ze werkten er hard voor. |
3 | De zomervakantie zou langer moeten duren; het is zo weer september. |
| Duurde de zomervakantie maar wat langer; het is zo weer september. |
4 | Het nieuwe schooljaar gaat beginnen zodra het nieuwe schoolgebouw klaar is. Ze zijn nu nog bezig met verbouwen. |
| Het nieuwe schooljaar begint zodra het nieuwe schoolgebouw klaar is. Ze verbouwen nu nog. |
Toepassen
5)
Lees onderstaand fragment uit een nieuwsbericht en zet daarna de woorden per woordsoort in de tabel.
Tekst 1
Weerbericht Nederland Uw weerman vandaag: Johnny Willemsen Vanmiddag is er veel zon en wordt het op veel plaatsen 23 tot 27 graden met de hoogste maxima in het oosten. Langs de kust blijft het aanmerkelijk koeler door wind van zee. … Komende nacht verloopt droog en rustig bij minima tussen 12 en 15 graden. Morgen is het wisselend bewolkt en wordt het met 20 tot 25 graden regionaal weer zomers warm. Eind van de middag neemt vooral in het oosten en zuiden de kans op fikse onweersbuien toe.
Bron: NU.nl
|
Lidwoord | zelfstandig naamwoord | bijvoeglijk naamwoord | hulpwerkwoord | zelfstandig werkwoord |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Uitwerking:
Lidwoord | zelfstandig naamwoord | bijvoeglijk naamwoord | hulpwerkwoord | zelfstandig werkwoord |
de | weerbericht | veel |
| is |
het | Nederland | veel |
| wordt |
de | weerman | hoogste |
| verloopt |
het | Johnny Willemsen | aanmerkelijk |
| is |
het | zon | koeler |
| wordt |
de | plaatsen | komende |
| neemt toe |
| graden | droog |
|
|
| maxima | rustig |
|
|
| oosten | regionaal |
|
|
| kust | wisselend |
|
|
| wind |
|
|
|
| zee |
|
|
|
| nacht | zomers |
|
|
| minima | warm |
|
|
| graden | fikse |
|
|
| eind |
|
|
|
| middag |
|
|
|
| oosten |
|
|
|
| zuiden |
|
|
|
| kans |
|
|
|
| onweersbuien |
|
|
|
Toelichting:
‘Het’ in de zinnen: ‘…blijft het...’, …is het…’ en ‘…wordt het…’ is geen lidwoord.
Het is hier een persoonsvorm.
Zoals je ziet staan er in dit fragment geen hulpwerkwoorden. Een hulpwerkwoord (hww) ‘helpt’ het zelfstandig werkwoord. Het geeft nog preciezer aan wat er gebeurt. In de zin ‘De kip wordt gegeten.’ is ‘wordt’ het hww en ‘gegeten’ het zww. Het hulpwerkwoord vertelt dat de kip zichzelf niet eet.
6)
In een vormtest kijk je naar de vorm die een los woord kan hebben. Welke ‘vormen’ kan een woord hebben bij de volgende woordsoorten:
zelfstandig naamwoord
werkwoord
Uitwerking:
zelfstandig naamwoord in meervoud en enkelvoud
alle vervoegingen van een werkwoord: enkelvoud en meervoud, tegenwoordige en verleden tijd, het voltooid deelwoord.
Bijvoorbeeld:
huis-huizen, school-scholen, auto-auto’s, plant-planten
slapen: ik slaap-wij slapen, ik sliep-wij sliepen, ik heb geslapen-wij hebben geslapen.
7)
Bij de vormtest kijk je ook naar het bijvoeglijk naamwoord. Welke uitspraak is of welke uitspraken zijn juist over de vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
Er bestaat van ieder bijvoeglijk naamwoord maar één vorm.
Een bijvoeglijk naamwoord kan eindigen op een -e.
Een bijvoeglijk naamwoord heeft een basisvorm, soms met een -e erachter.
Een bijvoeglijk naamwoord eindigt altijd op -e.
Uitwerking:
Uitspraak 2: Een bijvoeglijk naamwoord kan eindigen op een -e
Uitspraak 3: Een bijvoeglijk naamwoord heeft een basisvorm, soms met een -e erachter.
Toelichting:
Een bijvoeglijk naamwoord kan eindigen op een ‘e’: een grote jongen, het kleine kind, de blije moeder.
Een bijvoeglijk naamwoord bestaat ook zonder ‘e’: een groot gezin, een klein cadeau, een blij mens.
De basisvorm ‘moeilijk’ kan zowel met als zonder ‘e’ : een moeilijk kind, een moeilijke vraag.
8)
Geef van onderstaande bewering aan of deze juist of onjuist is.
Het woord of de woorden voor de persoonsvorm vormen één zinsdeel.
Uitwerking:
De bewering is juist.
Toelichting:
Een zinsdeel bestaat uit alle woorden die je maximaal voor de persoonsvorm (pv) kunt zetten met uitzondering van de werkwoorden.
Je kunt elke zin verdelen in zinsdelen. Dit zijn delen van een zin. Je kunt de volgorde van de zinsdelen veranderen, maar de woorden blijven per zinsdeel bij elkaar.
Bijvoorbeeld:
Morgen / breng / ik / mijn hond / naar het asiel.
Naar het asiel / breng / ik / morgen / mijn hond.
Ik / breng / mijn hond / morgen / naar het asiel.
Mijn hond / breng / ik / morgen / naar het asiel.
‘Breng’ is de persoonsvorm. De volgorde van de zinnen is steeds veranderd maar de betekenis blijft hetzelfde.
9)
Uit hoeveel zinsdelen bestaat onderstaande zin? Kies het goede antwoord.
De voetbalsupporters zingen het clublied iedere zondag in het stadion.
4 zinsdelen
5 zinsdelen
6 zinsdelen
7 zinsdelen
Uitwerking:
Antwoord b: 5 zinsdelen
Toelichting:
De voetbalsupporters / zingen / het clublied / iedere zondag / in het stadion.
Pv / handeling: Zingen
Wie zingen? de voetbalsupporters
Wat zingen zij? het clublied
Wanneer zingen zij? iedere zondag
Waar zingen zij? in het stadion
10)
Geef in onderstaande zinnen aan wat het onderwerp is.
Kees koopt een fiets.
De zuster heeft bloed afgenomen.
De studenten waren geconcentreerd aan het werk.
Heeft Feyenoord gisteren echt gewonnen van Ajax?
De kinderen van de eerste klas liepen netjes met de juf mee naar de gymles.
Uitwerking:
Kees koopt een fiets.
De zuster heeft bloed afgenomen.
De studenten waren geconcentreerd aan het werk.
Heeft Feyenoord gisteren echt gewonnen van Ajax?
De kinderen van de eerste klas liepen netjes met de juf mee naar de gymles.
Toelichting:
Het onderwerp is het belangrijkste zinsdeel van een zin. Het geeft aan wie of wat iets doet.
Het onderwerp is niet altijd een persoon
Het onderwerp kan ook uit meerdere woorden bestaan.
Het onderwerp en de persoonsvorm horen bij elkaar. Is het onderwerp meervoud, dan is de persoonsvorm ook in meervoud.
Het onderwerp begint nooit met een voorzetsel.
Bijvoorbeeld:
11)
Vul de persoonsvorm (pv), het werkwoordelijk gezegde (wwg) en het onderwerp (ond) van de zinnen in. (B)
Zin: | pv | wwg | ond |
Let jij in de les wel goed op? | | |
|
In verband met de kermis mag niemand hier parkeren. | | |
|
Heeft Pieter zijn boeken op tijd ingeleverd? | | |
|
De gemeente heeft alle restaurants gesloten. | | |
|
De politie deelt gedurende het jaar veel boetes uit. | | |
|
Uitwerking:
Zin: | pv | wwg | Ond |
Let jij in de les wel goed op? | Let op | Let op | Jij |
In verband met de kermis mag niemand hier parkeren. | Mag | Mag parkeren | Niemand |
Heeft Pieter zijn boeken op tijd ingeleverd? | Heeft | Heeft ingeleverd | Pieter |
De gemeente heeft alle restaurants gesloten. | Heeft | Heeft gesloten | De gemeente |
De politie deelt gedurende het jaar veel boetes uit. | Deelt uit | Deelt uit | De politie |
Toelichting:
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden uit de zin.
Werkwoorden zoals uitdelen en opletten hebben een voorvoegsel. Dit hoort bij het werkwoord.
Staat er ‘te’ voor het infinitief, dan hoort ‘te’ ook bij het werkwoord.
Bijvoorbeeld:
Hij heeft gefietst.
pv: heeft
wwg: heeft gefietst
Hij belt op.
Het begint te regenen.
pv: begint
wwg: begint te regenen
12)
Geef bij elke zin aan wat het lijdend voorwerp is.
De chirurg opereert de hand.
De hond beet de kat.
Alle gasten hebben de bruid een bos bloemen gegeven.
De studenten hebben de les als voldoende beoordeeld.
De school neemt alle leerlingen aan.
Uitwerking:
De chirurg opereert de hand.
De hond beet de kat.
Alle gasten hebben de bruid een bos bloemen gegeven.
De studenten hebben de les als voldoende beoordeeld.
De school neemt alle leerlingen aan.
Toelichting:
Degene die het doet, is het onderwerp. Degene die het ondergaat of die lijdt of die het beleeft, noemen we het lijdend voorwerp (lv).
Je kunt het lv vinden op 2 manieren vinden:
Bijvoorbeeld: