Achter elke opgave staat tussen haakjes bij welke paragraaf deze hoort.
Uitleg uitwerking:
Vergelijk per opgave zorgvuldig jouw antwoord met de juiste uitwerking.
Kennis
1)
Jos besluit naar een concert te gaan. Nadat hij een kaartje gekocht heeft zegt hij: “Ik heb nu een consumentensurplus van 20 euro.” Wat bedoelt Jos hier? (§1.2)
Uitwerking:
Werkwijze
Om te weten wat een consumentensurplus van 20 euro is moeten we het begrip ontleden en daarna samenvoegen
Consumenten zijn mensen die “iets” kopen om te consumeren. In dit geval is dat Jos.
Surplus zou je ook kunnen omschrijven als “voordeeltje” en kun je berekenen als je de betalingsbereidheid is van de consument.
De betalingsbereidheid van Jos weten we niet, we weten wel dat hij 20 euro “voordeel” heeft.
Met andere woorden Jos heeft dus 20 euro minder betaald dan hij bereid was voor het concertkaartje te betalen. Hij heeft 20 euro voordeel.
Eindantwoord
2)
Leg uit waarom de overheid een maximumprijs instelt. (§2.1.1)
Uitwerking:
Werkwijze
Om uit te leggen waarom de overheid een maximumprijs instelt moeten we eerst weten wat dit is. Dan kunnen we dit koppelen aan een doel van de overheid.
Een maximumprijs heeft als doel dat de (te hoge) evenwichtsprijs / de prijs die op de markt tot stand komt omlaag gaat. Want de prijs mag maar maximaal een bedrag zijn.
Waarom zou de overheid zeggen dat de verkoopprijs lager moet zijn dan op de markt tot stand is gekomen?
Oftewel; wie heeft hier baat bij? Wie wil de overheid hiermee beschermen
De consument!
Eindantwoord
3)
Leg uit waarom de overheid op een product accijns heft. (§2.2)
Uitwerking:
Werkwijze
Om deze vraag te beantwoorden moeten we eerst weten wat accijns is en daarna uitleggen waarom de overheid dit zou heffen.
Accijns is een extra belasting op producten. Dit is dus naast de “normale” BTW. De overheid hoopt dat mensen het product dan minder gaan kopen.
Hierdoor wordt een product duurder.
Dit bedrag moet de producent aan de overheid geven. De producent verdient hier dus niets aan.
Wat zou een reden zijn dat de overheid een product duurder maakt en dus de consument zou benadelen?
Eindantwoord
4)
Een monopolist moet rekening houden met de prijselasticiteit van de vraag. Leg uit wat hiermee bedoeld wordt. (§3.1)
Uitwerking:
Werkwijze
Om te weten waarom een monopolist rekening moet houden met de prijselasticiteit van de vraag moeten we eerst de begrippen monopolist en prijselasticiteit van de vraag uitleggen
Met een monopolist bedoelen we één aanbieder op de markt. Consumenten kunnen nergens anders kopen wat deze monopolist aanbiedt. De monopolist kan dus zelf de prijs bepalen
Met de prijselasticiteit van de vraag kijk je hoe gevoelig consumenten zijn voor prijsverandering. Hoe reageren ze als de prijs stijgt.
Bij een prijsverhoging door een monopolist kun je als consument het product niet ergens anders kopen. Er is echter een grens, tot welk bedrag is de consument bereid het product te kopen.
Als we dit nu weten kunnen we het gaan combineren
Eindantwoord
5)
Soms faalt een markt zo erg dat er helemaal geen markt ontstaat. In gevallen dat er wel vraag is maar er geen markt is spreken we van ontbrekende markten. De overheid moet dan een handje helpen. Zo kan de overheid bijvoorbeeld proberen asymmetrische informatie tegen gegaan worden. Leg uit welke probleem asymmetrische informatie oplevert en leg uit hoe de overheid dit kan oplossen aan de hand van een voorbeeld. (§4.1)
Begrip
6)
Hieronder zie je de betalingsbereidheid van 4 vrienden voor een weekendje Newcastle met daarbij het bezoek aan een voetbalwedstrijd van de plaatselijke club. Vanwege black Friday is er een aanbieding: “Een weekendje met vervoer, overnachting en het bezoek van een voetbalwedstrijd is nu tijdelijk in prijs verlaagd van 599 euro voor slechts 479 euro”
Naam
| Betalingsbereidheid
|
Benjamin
| € 1000 |
Wouter
| € 750 |
Nick
| € 500 |
Jos
| € 250 |
Bereken de verandering in consumenten surplus door de black Friday aanbieding. (§1.2)
Uitwerking:
Werkwijze
Om de verandering in surplus te berekenen moeten we in zowel de oude als de nieuwe situatie het consumentensurplus berekenen
Met consumentensurplus bedoelen we het verschil tussen betalingsbereidheid en de daadwerkelijke prijs
In de oude situatie zouden alleen Wouter en Benjamin op reis willen. Daar ligt de betalingsbereidheid hoger dan de verkoopprijs.
In de nieuwe situatie zou ook Nick mee op reis willen. Alleen Jos wil in beide situatie niet mee.
Dan gaan we voor beide situaties, per persoon, kijken wat het verschil is tussen betalingsbereidheid en verkoopprijs
Eindantwoord
In de oude situatie zouden alleen Benjamin (€ 1.000 – € 599) en Wouter (€ 750 - €599) bereid zijn mee te gaan. Dit totale consumenten surplus is dan (€ 1.000 – € 599) + (€ 750 - €599) = €401 + € 151 = 552
In de nieuwe situatie willen er drie mensen mee: Benjamin (€ 1.000 – € 479), wouter (€ 750 – € 479) en Nick (€ 500 – € 479). Dit is in totaal €521 + € 271 + 21= € 813
De verandering is dan € 813 (nieuw) – 552 ( oud) = € 261
7) Op een markt ontstaat het volgende model van vraag en aanbod.
De overheid besluit een maximumprijs van 20 euro in te stellen. Bereken het overschot en geef aan of er sprake is van een aanbod- of vraagoverschot (§2.1.1)
Uitwerking:
Werkwijze
Om het vraag- of aanbodoverschot te berekenen bij een prijs van 20 euro moeten we de figuur gaan gebruiken.
We trekken een denkbeeldige horizontale lijn bij 20 euro.
Daar kunnen we twee snijpunten vinden.
De vraaglijn snijdt bij een hoeveelheid van 60.000 stuks
De aanbodlijn snijdt bij een hoeveelheid van 20.000 stuks.
De vraag bij deze prijs is dus hoger dan het aanbod
Eindantwoord
8) Op een bepaald product besluit de overheid accijns te heffen. Dit wordt zichtbaar in de figuur hieronder. Bereken hoeveel procent van de accijns afgewenteld wordt op de consument. (§2.2.1)

Uitwerking:
Werkwijze
Om uit te rekenen hoeveel procent van de prijs afgewenteld wordt op de consument moeten we gaan uitrekenen hoeveel de prijs verandert en dit vergelijken met de hoogte van de accijns
De accijns is af te lezen tussen de startpunten van de twee lichtblauwe lijnen. Deze begint eerst bij 100 cent en daarna bij 200 cent. De accijns bedraagt dus 100 cent
Het oude snijpunt ligt bij 250 cent, het nieuwe snijput ligt bij 300 cent.
De klant / consument moet dus 50 cent meer gaan betalen.
Dan kunnen we uitrekenen hoeveel cent van de accijns de consument moet betalen van de accijns. Dit noemen we afwentelen.
Eindantwoord
9)
Door accijns verschuift de aanbodlijn zoals je hieronder kunt zien.
Arceer het surplus dat hierdoor verloren gaat (§3.1)

Uitwerking:
Werkwijze
Om het verloren surplus te arceren moeten we gaan kijken welk deel het surplus in de oude en de nieuwe situatie is. Daarna kunnen we kijken welk gebied nu dus weg is.
In de oude situatie is het hele gebied tussen de groene lijn en oranje lijn aan de linkerkant het surplus: (het blauwe oranje gebied)


In de nieuwe situatie is alleen het blauwe gebied nog maar over. Omdat het snijpunt nu ligt bij minder stuks (vanwege de prijsverhoging)
Wat nu dus weg gevallen is, is het oranje gedeelte. Dat hadden we in de oorspronkelijke situatie wel.
10)
Externe effecten kunnen positief en negatief zijn. Vaak behandelen we in de economie de negatieve externe effecten. Geef ook een voorbeeld van een positief extern effect. (§4.3)
Uitwerking:
Werkwijze
Om een voorbeeld te geven van een positief extern effect moeten we eerst uitleggen wat dit begrip betekend zodat we het daarna een voorbeeld kunnen geven.
Met een extern effect bedoelen we een effect van productie of consumptie dat niet in de prijs is meegenomen.
Als dit een voordeel voor mensen oplevert spreek je van een positief effect.
Als dit op een of andere manier schade aanbrengt aan andere dan spreek je van een negatief extern effect.
Nu moeten we dus een voorbeeld geven van “iets” dat niet in de prijs doorberekend is maar wel mensen wel voordeel van hebben / ervaren.
Dit is lastig omdat je nu zelf creatief moet gaan nadenken.
Eindantwoord
Toepassen
11)
Hieronder zie je de vraag naar het nieuwe voetbalshirt van N.E.C. Nijmegen. Op de verticale as staat de prijs in euro’s. Op de horizontale as staat de vraag x 1.000 stuks.
Bereken de toename van het consumentensurplus in euro’s, uitgesplitst in toename voor de huidige kopers en toename voor nieuwe kopers, als de voetbalclub besluit om de verkoopprijs te verlagen van 70 naar 60 euro. (§1.4)
Uitwerking:
Werkwijze
Om de verandering van een consumentensurplus te berekenen moeten we de oude en nieuwe situatie berekenen.
In de oude situatie hebben we het surplus als driehoek tussen 90 en 70 euro tot 20.000 stuks (oranje gebied)
In de nieuwe situatie hebben we het surplus als driehoek tussen 90 en 60 en 30.000. (oranje + geel + blauw)
Om het surplus te berekenen doe je de lengte x de breedte : twee.
In de oude situatie is dit: (90-70) x 20.000 : 2 = 200.000 (oranje gebied)
In de nieuwe situatie is dit (90-60) x 30.000 : 2 = 450.000 (oranje, geel en blauw)
Het verschil is dus 250.000. Nu moeten we dit nog onder verdelen
De huidige kopers hebben allemaal 10 euro meer “voordeel”. Dit is 10 x 20.000 = 200.000. ( gele gebied)
Daarbij zijn er nu 10.000 mensen extra die ook een consumentensurplus hebben: 10 x 10.000 : 2 = 50.000 (blauwe gebied)
Eindantwoord
12)
Door de instelling van een maximumprijs ontstaat op de markt een vraagoverschot. Hoewel een aantal mensen meer voor het product zou willen betalen kan niet iedereen een product kopen. Hierdoor kan een zwarte markt ontstaan. Hoe zou de overheid dit kunnen voorkomen als ze zicht richt op de kopers?(§2.1.1)
Uitwerking:
Werkwijze
Om te weten hoe de overheid een zwarte markt kan voorkomen doordat ze een maximumprijs ingesteld hebben moeten we eerst de verschillende onderdelen van de vraag even kort benoemen
Bij een maximumprijs is de prijs lager dan de evenwichtsprijs. Bij deze prijs is er meer vraag naar een product en minder aanbod.
Een zwarte markt is een markt waarbij producten op een onofficiële manier nog te koop worden aangeboden, veelal tegen een hogere prijs.
Hoe zou de overheid kunnen voorkomen dat mensen een product kopen en daarna tegen een hogere prijs gaan doorverkopen op de “zwarte” markt. Met andere woorden; hoe belemmer ik een koper om het voor een hogere prijs door te verkopen.
Of wat kan de overheid doen om ervoor te zorgen dat er meer aanbod is?
Eindantwoord
Doordat er bij een maximumprijs meer vraag dan aanbod is kan het voorkomen dat mensen het product voor een hogere prijs gaan (door) verkopen. De overheid kan dit belemmeren door de producten te koppelen aan de eigenaar. Waardoor het voor een andere persoon niet meer te gebruiken is omdat het op naam staat.
Een andere optie is om te zorgen dat er meer aanbod is. Dit kan bijvoorbeeld door subsidie te geven aan de bedrijven of door het zelf te gaan produceren (als dit kan).
13)
De overheid wil het gebruik van warmtepompen stimuleren. Ze onderzoeken het effect als er besloten wordt om per warmtepomp mensen een subsidie te geven van 500 euro.
In de originele situatie wordt de markt gekenmerkt door volkomen concurrentie en gelden de volgende vraag en aanbodfuncties
Qv =40.000 – 90p
Qa = -20.000 + 20p
Door de subsidie zou er een nieuwe vraagvergelijking komen: Qv’= 85.000- 90p
Toon met een berekening wat de prijs inclusief subsidie is voor een consument.(§2.2.2)
Uitwerking:
Werkwijze
Om de prijs te bepalen die de consument moet betalen moeten we eerst de evenwichtsprijs bepalen in de nieuwe situatie en daar dan de subsidie vanaf halen
De nieuwe evenwichtsprijs komt tot stand als je Qv’en Qa aan elkaar gelijk stelt:
85.000 – 90P = -20.000 + 20 p 🡪 105.000 = 110P 🡪 P = € 954,55
Dit is de prijs zonder de subsidie. De subsidie mag er dus nog vanaf
Eindantwoord
In de nieuwe situatie moeten Qv’ en Qa aan elkaar gelijk worden gesteld. 85.000 – 90P = -20.000 + 20 p 🡪 105.000 = 100P 🡪 P = €954,55. Hier mag dan 500 euro subsidie vanaf. De klant betaalt dus nog maar € 455,54 voor een warmtepomp
Uitwerking:
Werkwijze
Om te bepalen welke marktvorm er besproken wordt moeten we de in beeld brengen waar we dan naar moeten kijken.
De marktvorm wordt bepaald door:
In dit geval staat dat er 13 zenders zijn, waarvan er al 4 door de publieke omroep in bezet zijn. De andere worden verkocht aan mediabedrijven.
Je zou dus kunnen spreken van een marktvorm oligopolie omdat er dus maar enkele aanbieders zijn
Daarna moeten we bepalen of het gaat om homogeen of heterogeen product. Radiozenders hebben eigen muziek, eigen DJ’s, eigen thema’s en dergelijk. Dit zijn dus heterogene diensten
Dan koppelen we dit samen.
Eindantwoord
15)
In de figuur hieronder zie je de grafische analyse van negatieve externe effecten die geïnternaliseerd zijn in de prijs. Leg uit wat hier geprobeerd wordt weer te geven.
(§4.3.2)
Uitwerking:
Werkwijze
Om uit te leggen dat in de figuur zichtbaar is dat negatieve externe effecten geïnternaliseerd zijn moeten we de begrippen eerst even helder hebben. Daarna kijken we wat we kunnen zien in de figuur.
Negatieve externe effecten zijn de effecten van consumptie of productie niet in de prijs meegenomen.
Als deze wel worden verwerkt in de prijs spreek je van externe effecten die geïnternaliseerd in de prijs. De prijs zal daardoor hoger worden.
In de figuur is zichtbaar dat het maatschappelijke aanbod een hoger startpunt heeft dan het “gewone” aanbod. In het maatschappelijke aanbod is dus rekening gehouden met een leveringsbereidheid die start bij een hogere prijs.
Het zou kunnen zijn dat de overheid de bedrijven een heffing oplegt om de externe effecten wel door te berekenen in de prijs. Hierdoor verschuift de aanbodlijn omhoog / naar links. Dit is het maatschappelijke aanbod
Hierdoor zie je dat er een hogere prijs ontstaat en dat er een evenwicht komt bij een lagere hoeveelheid; het doel van de overheid is bereikt. Er wordt minder verkocht en de kosten van de externe effecten zijn wel doorberekend in de prijs.
Eindantwoord
In de figuur is zichtbaar dat het maatschappelijke aanbod hoger ligt dan het normale aanbod. Er is in dit geval rekening gehouden, bijvoorbeeld door een heffing van de overheid, dat de externe effecten kosten met zich meebrengt en dat deze in de prijs doorberekend moeten worden. Hierdoor is het evenwichtspunt bereikt bij een hogere verkoopprijs en bij een lagere hoeveelheid.